(knelde, heeft gekneld),
1. (overg.) met sterke druk vatten of gevat houden, stijf drukken (over zekere uitgestrektheid), veelal zó dat daar door een indruk, een striem ontstaat, klemmen: zich de vinger knellende banden; een knellende greep; (in zwakker opvatting) stevig drukken: iemand in de armen ;
2. (onoverg.) drukken en daardoor pijn veroorzaken: die schoen knelt; (zegsw.) weten waar de schoen (hem) knelt, wat de oorzaak is van zijn verdriet; (fig.) drukken, benauwen: knellende be lastingen.