m. (s), toren met een inrichting voor een of meer luidklokken, voorzien van galmgaten voor de verspreiding van het geluid.
(e) In Europa kent men de klokketoren sinds de 6e eeuw. Soms staat hij los van de kerk (→campanile), maar in West en Noord-Europa is hij meestal een onderdeel van het kerkgebouw. Sinds de 14e eeuw bevinden zich in de klokketoren raderuurwerken en sinds de 15e eeuw een klepelspel of →beiaard. De klokketoren is oorspronkelijk een uitkijktoren en omroepmiddel voor burgerlijk en kerkelijk gebruik. In het noorden en westen is de klokketoren ontstaan uit de keizersburcht die voor de kerk stond (Aken, Paltskapel).
In Nederland en België zijn vele klokketorens sinds de Franse tijd in handen van de gemeenten.
LITT. D.Jalabert, Clochers de France (1968).