v./m. (pen),
1. uitstekende of naar voren springende, meestal ook steile, harde rots, vnl. in zee en met betrekking tot de zeevaart beschouwd (e): blinde (onzichtbare) —; wakende (zichtbare) — ;
2. (fig.) moeilijkheid, hinderpaal, gevaar, oorzaak van verderf: hij zal moeite hebben die — te boven te komen of die — te ontzeilen; op die — is hij gestrand; tussen de klippen door zeilen, het gevaar, de moeilijkheid vermijden;
3. in de uitdrukking tegen de (alle) klippen op of aan (gevolgd door een ww.), met alle macht, zo hard mogelijk en zonder zich om iets te bekommeren.
(e) Klippen zijn resten van gesteenten, die als rotsmassa’s, heuvels of gebergten boven de omgeving uitsteken. Wanneer klippen onder water liggen, kunnen ze een gevaar opleveren voor de zeevaart. Klippen in plooiingsgebergten, die de resten zijn van een dekblad, zijn b.v. de Grote en de Kleine Mythen in de Zwitserse Alpen. Het dekblad boven de Helvetische dekbladen heet wel klippendekblad.