Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

klier

betekenis & definitie

v./m. (-en),

1. (biologie) glandula, éénof meercellig orgaan dat een stof afscheidt;
2. m., (fig.) onuitstaanbaar mens: wat een —; een — van een vent.

(e) De door een klier geproduceerde stof wordt óf elders in het lichaam gebruikt, óf naar buiten afgevoerd. In het eerste geval spreekt men van secretie (b.v. speekselklier), en bij directe afvoer naar buiten van excretie (b.v. zweetklier). Toch is deze scheiding vrij kunstmatig, want het produkt van b.v. de zweetklieren wordt gebruikt voor de temperatuurregeling van het lichaam, en zweet is geen afvalprodukt. Alle klieren die hun produkt naar de inof uitwendige lichaamsoppervlakte afscheiden, noemt men exocriene klieren of klieren met uitwendige afscheiding. Daarnaast ken kent men ook een aantal klieren die hun produkt afgeven aan de bloedbaan: klieren met inwendige afscheiding of klieren zonder afvoerbuis of endocriene klieren. Deze laatste scheiden hormonen af.

Ook kent men zenuwcellen die een klierfunctie hebben en die hun produkt langs de zenuwuitlopers vervoeren naar andere cellen, meestal naar de hypofyse. Hier spreekt men van →neurosecretie en neurohormonen.

Klieren ontwikkelen zich uit het epitheel van huid, darm enz. Soms blijven de kliercellen afzonderlijk tussen epitheelcellen liggen, zoals de slijmvormende cellen van de darmwand, soms groeit een groep cellen uit het epitheel en vermeerdert zich tot afzonderlijk orgaan, dat dan nog door een afvoerbuis met het epitheel verbonden kan blijven, b.v. traanklieren. De wijze waarop deze klieren hun produkt vormen kan zeer verschillend zijn: het produkt wordt in de cellen gevormd en daarna in grotere of kleinere druppels uit de cel gestoten; hierbij kan de cel doorgaan met afscheiden zonder zelf schade te lijden (b.v. de slijmklieren). In andere klieren hopen de cellen het secreet op, worden in hun geheel afgestoten en door vervloeiing van de cel komt het produkt vrij en de cel sterft af (b.v. de talgklieren). De functie van al deze klieren staat onder invloed van het →autonoom zenuwstelsel. De geslachtsklieren vormen naast een aantal hormonen ook geslachtscellen (spermatozoën en eicellen). Deze klieren zijn geheel anders gebouwd (-→geslachtsorgaan).

Lymfklieren beschouwt men niet meer als klieren en men spreekt dan ook van lymfknopen. PLANTKUNDE. In de plantkunde onderscheidt men uitwendige klieren, waarbij het secretieprodukt aan de oppervlakte van de plant wordt uitgescheiden, en inwendige klieren waarbij het secreet binnen de plant in →-intercellulaire holten van diverse vorm en afmetingen wordt verzameld. De gevormde stoffen zijn bij beide soorten klieren zeer uiteenlopend van aard, b.v. hars, gom, etherische olie, slijm, honing, zout, vetten, enzymen en water. Uitwendige klieren zijn grotendeels opperhuidcellen of zijn daaruit ontstaan. Zij hebben vaak de vorm van al of niet gesteelde bolvormige (zonnedauw-)haren, zoals de enzymafscheidende haren van vleesetende planten of de etherische olie bevattende haren van verscheidene Labiatae (b.v. munt). Voorts horen hiertoe de honingklier, en sommige waterporiën of hydathoden. De inwendige klieren kunnen zich voordoen als olieklieren, b.v. in bladen van Myrtaceae en Rutaceae, of in de vruchtwand van citroenen en sinaasappels als kleine ronde doorschijnende puntjes.

Voorts als kortere of langere kanalen, die zich in de lengterichting of in radiale richting door de plant kunnen uitstrekken, wat het geval is bij de harsgangen van naaldhout en van een aantal Dicotyledones, of bij de gomgangen van Cycadaceae. Bij de inwendige klieren wordt het secretieprodukt gevormd in parenchymcellen, die of wel de holten begrenzen of bij de vorming van het klierprodukt geheel verdwijnen, zodat de holte ontstaat door oplossen van de secernerende cellen.

< >