Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

klaver

betekenis & definitie

v./m. (-s),

1. m.n. diverse Trifolium-soorten (familie Papilionaceae), landbouwgewassen, die gebruikt worden als veevoeder en voor groenbemesting (e);
2. figuur, ornament in de vorm van een klaverblad; klaveren op speelkaarten;
3. (gew.) van de naar de biezen lopen, van de regen in de drup raken.

(e) Klavers behoren voor het overgrote deel tot het geslacht →Trifolium, maar ook tot →Medicago, →Trigonella e.a. Klavers worden benut in de vorm van weide, als hooi, kunstmatig gedroogd als meel of ook wel als silage (kuilvoer). In het algemeen staan klavers bekend als prima voeders, met een hoog percentage eiwit en veel mineralen, m.n. kalk. Daar deze planten de stikstof via de knolletjesbacteriën uit de lucht betrekken, behoeven ze in de regel niet met stikstof te worden bemest, verrijken ze daarmee zelfs de grond, zodat ook de opvolgende gewassen daarvan kunnen profiteren. Daarom worden klavers dikwijls voor groenbemesting gebruikt en de stoppel, vaak met enige nagroei, als bemesting ondergeploegd.

Klavers die in Nederland en België als gewas van betekenis zijn, zijn: rode klaver (Trifolium pratense), witte klaver (T. repens), bastaardklaver (T. hybridum), incarnaatklaver (T. incarnatum) en hopperupsklaver (Medicago lupulina). Enige van de bekendste klavers, die, of zelden worden verbouwd of dikwijls in het wild of in het grasland voorkomen zijn: honingklaver (Melilotus-soorten), die soms wordt verbouwd; →rolklaver (Lotus corniculatus), die in grasland voorkomt; wondklaver (Anthylis vulneraria), die in het wild voorkomt; →aardbeiklaver (T. fragiferum), die in grasland en op dijken voorkomt.

Rode klaver komt als wilde plant in sommige graslanden voor; de gekweekte plant is forser en produktiever. Zij heeft een wijdvertakt en diepgaand wortelstelsel. De teelt als hoofd(voeder)gewas is nog slechts van geringe betekenis. Rode klaver wordt nog veel geteeld onder een dekvrucht, om in de herfst weer te worden ondergeploegd als groenbemesting. Er zijn vele gekweekte rassen, maar daarnaast komen ook nog landrassen voor. Klei en löss zijn het meest geschikt voor klaver, maar ook goede zanden dalgrond kunnen goede gewassen leveren.

Het zaaien geschiedt tegelijk met de dekvrucht (zomergewas) of vroeg in het voorjaar in het groeiende gewas (wintergraan). Ernstige plagen van rode klaver zijn de klaverkanker, een schimmel, en het stengelaaltje.

Witte klaver komt in grote verscheidenheid in het wild of in grasland voor over heel Europa. Er zijn verscheidene kweekprodukten. Witte klaver is een kruipend, zodevormend gewas, dat meer voor weiden geschikt is dan voor maaien, en dat het gehele seizoen blijft doorgroeien, zelfs onder ongunstige omstandigheden. Deze klaversoort wordt voornamelijk uitgezaaid in kunstweiden. Witte klaver ontwikkelt zich het best op klei en zavel, maar groeit ook goed op andere grondsoorten. De ziekten van de rode klaver kunnen, hoewel in veel mindere mate, ook bij de witte voorkomen.

Bastaardklaver komt in het wild vooral voor in Noord-Europa (Zweden). In eigenschappen staat de bastaardklaver tussen rode klaver en witte klaver in; ze is zeer winterhard en goed bestand tegen natte grond en slecht weer. Ze is niet kieskeurig wat de grond betreft. Het gewas legert gemakkelijk en is later dan rode klaver.

Hopperupsklaver is een aan luzerne verwante klaver van Europese oorsprong. Wordt onder dekvrucht (granen) uitgezaaid en veel gebruikt als groenbemester. Zij vraagt kalkhoudende grond en is ongeschikt voor zandgronden.

Incarnaatklaver wordt als stoppelgewas, na een graangewas, uitgezaaid en kan dan vroeg in het voorjaar een goede snede groenvoer geven. Zij wordt ook wel in de late herfst beweid en daarna omgeploegd. Zij komt vrijwel uitsluitend in Limburg voor. Zeer vatbaar voor meeldauw.

< >