[→klarino, een hoge trompet], v./m. (-ten), cilindrisch geboord houten blaasinstrument, met een enkelvoudig (‘opslaand’) rietblad.
(e) De klarinet is ca. 1696 door J.C.→Denner ontwikkeld uit een primitieve voorvorm, de chalumeau. Sedert de →Mannheimse School (na ca. 1750) is de klarinet een vast onderdeel van het symfonieorkest, terwijl het instrument ook in de kamermuziek na Mozart veelvuldig voorkomt. In het harmonieorkest vervullen klarinetten een soortgelijke rol als de violen in het symfonieorkest. Ook in de jazzmuziek, m.n. de swing, neemt de klarinet een belangrijke plaats in.
De klarinet heeft een groot tonenbereik, een buigzame, enigszins holklinkende toon, en is geschikt voor het uitvoeren van zowel snelle passages als van zangerige melodieën. Het instrument heeft gaandeweg hoe langer hoe meer kleppen gekregen (tot 22); ook een variant van de Böhm-applicatuur is erop toegepast. Akoestisch is de klarinet op te vatten als een gesloten pijp: hierdoor komt het dat dit instrument overblaast in de duodecime (2e boventoon). Men maakt klarinetten in verschillende stemmingen: in a, in bes (de standaarduitvoering), in c en in es; ook alt-, basen contrabasklarinetten komen voor. De →bassethoorn (in F) is een tussenvorm tussen de standaarden de altklarinet. Klarinetten worden ook wel gemaakt van kunststof. LITT: F.G.Rendall, The clarinet (2e dr. 1957); O. Kroll, Die Klarinette (1964).