(klaarde, heeft geklaard),
1. (overg.) helder maken; zuiveren van troebelheid (e): wijn, drinkwater —; (ook onoverg.) helder worden: het bier zal wel —;
2. (onoverg. en overg.) reinigen; netten —, de gebruikte netten van ruigte en ontuig reinigen;
3. (overg.) (zeevaart) touwen, kabels —, de bochten en verstrengelingen eruit halen; kluizen bij het voor anker liggen de kettingen vrij van elkaar houden;
4.(overg.) in orde maken, regelen, afdoen, in het reine brengen (wat moeilijk schijnt): ik zal het wel —; 5. (overg.) schepen, koopwaren —, in-of uitklaren;
6. (onoverg.) licht, helder worden: het begint te -, het wordt dag.
(e) Klaren gebeurt vooral door bezinken. Eventueel wordt dit proces vergemakkelijkt door in de vloeistof door middel van een chemische reactie een ander gemakkelijker bezinkend neerslag te doen ontstaan, dat, waarschijnlijk door absorptie, ook de fijnere deeltjes meeneemt. Dergelijke klaringsmiddelen zijn b.v. eiwit, dat o.a. bij vloeistoffen als wijn, bouillon, vruchtesap e.d. wordt gebruikt, en aluin. Voor het klaren van afvalwater worden ijzerchloride, ijzer(II)sulfaat, aluminiumchloride in combinatie met kalk gebruikt; in de drinkwaterzuivering aluminiumof ijzersulfaat(chloride) alleen. Verder past men verschillende onoplosbare stoffen toe, b.v. infusoriënaarde (kiezelgoer), talk, gips.
