v. (-i), het voornaamste snaarinstrument van de oude Grieken.
(e) De kithara bestond uit een klankkast met twee armen, die aan de uiteinden verbonden waren door een dwarsbalk. Hieraan werden de snaren bevestigd. Oorspronkelijk was het aantal snaren vier, later zeven en tenslotte achttien. De kithara werd tokkelend bespeeld, hetzij met de vingers van de rechterhand, hetzij met een staafje (plectrum). De kithara kan men het best vergelijken met een lier of citer.
LITT. J.W.Schottländer, Die Kithara (diss. 1933);M.Wegner, Das Musikleben der Griechen (1949).