Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

Kinker

betekenis & definitie

Johannes, Ned. taalen letterkundige en filosoof, *1.1.1764 Nieuwer-Amstel, ♱16.9.1845 Amsterdam. Kinker was advocaat te ’s-Gravenhage en vervolgens te Amsterdam; van 1817-30 was hij hoogleraar Ned. taal en letterkunde te Luik.

In zijn weekblad De Post van den Helicon (1788—89) oefende hij scherpe kritiek uit op de sentimentele en onbetekenende litteratuur van die dagen. Hij schreef een aantal dichtbundels, o.a. zijn (anoniem) debuut Mijne minderjarige zangster. Zijn litteraire esthetiek is nauw verwant met die van Schiller. Deze werd, evenals Bilderdijk, door Kinker bewonderd. Van grotere betekenis dan de enkele treuren zinnespelen die hij schreef, is het proza in zijn studies. Kinker, die zelf buitenkerkelijk was, had grote belangstelling en waardering voor de Christusfiguur.

Zeer veel gelegenheidswerk getuigt van zijn vrijmetselaarsactiviteiten. Als vurig, maar niet kritiekloos aanhanger van Kant schreef hij de Proeve eener opheldering van de kritiek der zuivere rede. Werken: poëzie: Mijne minderjarige zangster (1785), Gedichten (3dln. 1819—21); studies: Proeve eener opheldering van de kritiek der zuivere rede (1799), Proeve eener Holl. prosodia (1810), Inl. eener wijsg. algem. theorie der talen (1817), Beoordeling van Bilderdijks Ned. spraakleer (1829), Essai sur le dualisme de la raison humaine (2 dln. 185052), ander proza: Orosman de kleine of de dood van Zaïre (1787), Gedachten bij het graf van Kant (1805), Hetalleven of de wereldziel (1812), Het ware der schoonheid (1814).LITT: G.J.Vis, J.Kinker en zijn litteraire theorie (diss. 1967).

< >