m., het geregeld in loondienst werken van kinderen.
(e) Kinderarbeid was een maatschappelijk verschijnsel waarbij het kind werd ingeschakeld in het produktieproces. Lange werkdagen (15 uur), nachtarbeid, mishandelingen, ziekte en schoolverzuim leidden ertoe dat het verschijnsel steeds meer als een maatschappelijk kwaad werd gezien. Besmettelijke ziekten onder de kinderen in de katoenindustrie waren er de oorzaak van dat in Engeland in 1802 de eerste ‘kinderwet’ werd aangenomen, waarin de werktijden werden beperkt. In 1804 werd de nachtarbeid voor kinderen verboden. In Nederland was de wetgeving in de Napoleontische tijd gericht op de veiligheid bij het werk, niet op regeling van de werktijden. In 1841 werd door de regering een enquête gehouden naar de werktijden.
Hoewel b.v. arbeidstijden van kinderen voorkwamen van 15 uur waren de resultaten voor de regering van dien aard, dat zij geen reden voor ingrijpen zag. In 1860 werd op verzoek van de regering door De Vries Robbé rapport uitgebracht over de wettelijke regelingen terzake van kinderarbeid in andere landen. Aanbevolen werden: een beperkte regeling voor vrouwen en jeugdige personen, en een algemene regeling inzake een verbod van arbeid voor kinderen jonger dan negen jaar (beperkt tot bepaalde fabrieken), een arbeidsdag van 6—7 uur voor alle kinderen beneden 12 jaar en een geneeskundig onderzoek. Voorts werd een verbod tot nachtarbeid voor vrouwen en voor kinderen onder de 16 jaar voorgesteld. Indringende artikelen in de pers, rapporten en enquêtes hadden niet het gewenste resultaat. Zelfs werkgevers vroegen in 1863 om een wettelijke regeling, omdat een vrijwillige regeling uit concurrentieoverwegingen niet gerealiseerd kon worden.
Een en ander leidde tot de instelling in 1863 van een staatscommissie onder leiding van De Vries Robbé, die in 1867 een rapport uitbracht. Binnen de commissie bestond verschil van inzicht over de gewenste regeling: beperking van werktijden dan wel invoering van een leerplicht. Het rapport kon de regering niet overtuigen. Op 27.2.1873 diende het liberale kamerlid Van Houten een wetsvoorstel in tot regeling van de kinderarbeid. Dit voorstel leidde tot de Wet op de Kinderarbeid van 19.9.1874, bekend geworden als het Kinderwetje van Van Houten. Er werd een verbod tot kinderarbeid ingevoerd voor kinderen beneden de 12 jaar.
Dit verbod was niet van toepassing op huishoudelijke en persoonlijke diensten en op veldarbeid. Nachtarbeid werd niet verboden, de werktijd werd niet geregeld. Een enquête in 1886 naar de resultaten van deze wet leidden in 1889 tot de eerste Arbeidswet.
De ➝Arbeidswet van 1919 geeft een verbod voor kinderen beneden 15 jaar. De wet geldt niet ten aanzien van lichte arbeid in de schoolvakantie, ook als het kind boven 15 jaar nog geheel of partieel leerplichtig zou zijn (Leerplichtwet). De Arbeidsinspectie kan ontheffing verlenen van het verbod op kinderarbeid in het belang van onderwijs, kunst en wetenschap, zoals bij het optreden voor toneel, film en televisie.
De Belg. wetgeving op de kinderarbeid stamt van 13.12.1889, werd gecoördineerd door het KB van 28.2.1919 en is toepasselijk op alle ondernemingen onderworpen aan de wetgeving op de arbeidsduur of geklasseerd als gevaarlijke, ongezonde of hinderlijke inrichtingen. Het is verboden kinderen beneden 14 jaar in de aan de wet onderworpen ondernemingen te doen arbeiden. Dit verbod geldt tevens voor de thuisarbeid voor rekening van een bedrijfshoofd. Een KB van 3.5.1926 heeft de vroeger getroffen maatregelen om reden van de zwaarte van de arbeid of diens gevaarlijk of ongezond karakter gecoördineerd, voor de mannelijke jeugd van 1416 jaar en meisjes of vrouwen van 14—21 jaar. Verder geldt verbod van nachtarbeid voor beneden 18 jaar en voor vrouwen, behoudens uitzonderingen. Op algemene wijze bestraft art. 81 van de Wet van 8.4.1965 op de Jeugdbescherming, gewijzigd bij wet van 16.3.1971, al wie een kind beneden de volle leeftijd van 16 jaar gebruikt tot voor zijn krachten kennelijk te zwaar werk.
Uitzonderingen voor beperkte duur en activiteiten kunnen worden toegestaan voor manifestaties van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige en artistieke aard, film-, televisieen radio-opnamen, en modevoorstellingen.