Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kim (kimme)

betekenis & definitie

v./m. (-men),

1. rand van een vat of kuip aan de buitenkant van de bomen; groef waar de bodem ingelaten wordt; 2. (dicht.) rand van een drinkglas;
3. de ronding van de huid van een schip, die de overgang vormt tussen de horizontale bodem van de romp en de verticale zijde ervan;
4. de zware eiken gang die in het ruim van een schip op de kromming van de inhouten bevestigd wordt;
5. gezichtseinder: de zon verrijst aan de —; (dicht.) ter kimme dalen (van de zon), ondergaan; vaak in fig. uitdrukking;
6. de aansluiting van de vloer van een kelder op de wand ervan;
7. ➝kaam.

< >