v./m. (-len),
1. hijstoestel dat bestaat uit een cirkelvormige schijf, voor het opnemen van een koord aan haar omtrek van een groef voorzien, die om een spil in een beugel of huisje draait; ook om een koord met een tegenwicht over te laten lopen (e); vaste katrollen, waarvan de beugel onbeweeglijk vastgemaakt is; losse die vrij op een koord hangt; dubbele —, met twee schijven; rol of trommel waarover het snoer van een sleephengel open afgewonden wordt;
2. een van de gewrichtsoppervlakken aan de onderzijde van het opperarmbeen.
(e) Wordt aan het touw dat om de schijf van een vaste katrol (afb.) geslagen is, getrokken, dan wordt de uitgeoefende kracht door middel van de spanning in het touw overgebracht op de te verplaatsen last. Is de kracht voldoende groot dan wordt de last b. v. gehesen. Bij de losse katrol oefenen beide touweinden de helft van de vereiste kracht uit. Door combinaties van vaste en losse katrollen kan men →takels vormen.