Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

karkas

betekenis & definitie

v./m./o. (-sen),

1. geraamte, rif, de ontvleesde, maar nog samenhangende beenderen van een menselijk of dierlijk lichaam; ook van wildbraad;
2. lichaam: op zijnkrijgen, slaag krijgen;
3. vervallen, gebrekkig gestel, zowel van het levende als het levenloze gezegd;
4. (geraamte van) dun koperof ijzerdraad, met garen omwoeld, in vrouwenmutsen; (vroeger) ijzeren geraamte van een brandkogel.

< >