[<Fr. chaperon], v./m. (-en), kaperoen, algemene hoofdbedekking voor de man, soms ook voor de vrouw, in de 14e eeuw.
(e) De kaproen bestond uit een kap met een op de schouder afhangend deel, die het hoofd omsloot en het gezicht vrijliet (visagière). Achter het hoofd hing een lange staart, cornette of lamfer, op de rug. Vanaf de eerste helft van de 15e eeuw werd de kaproen niet meer functioneel gedragen en veranderde zij in een gedrapeerde kaproenachtige hoed. Daarna bleef de kaproen nog tot in de 17e eeuw in gebruik als begrafenisdracht.