m. (-s, -laren),
1. kaarsdrager, waarop men een kaars, of, als er verschillende armen aan zitten, even zovele kaarsen kan plaatsen: een koperen de zevenarmige gouden in de tempel van
Jeruzalem (Ex.25,31); (spr.) het licht staat op de de waarheid is (nu) voor ieder zichtbaar; om den wille van het smeer likt de kat de kandeleer, gezegd wanneer iemand zich vriendelijk voordoet om eigen voordeel;
2. rol of spil van een kaapstaander;
3. boom die gekandelaard of gekandelaberd is.