(ook: kame'leons), m./o. (mv.), Chamaeleonidae, familie van hagedisachtigen, bekend doordat zij sterk van kleur kunnen veranderen.
(e) Kameleons zijn dieren, die geheel aan het boomleven zijn aangepast. De lange, dunne poten hebben vijf tenen, waarvan aan de voorpoten de binnenste drie zijn vergroeid tot één geheel, evenals de buitenste twee. Aan de achterpoten is het omgekeerde het geval. Deze twee groepen tenen vormen een tangvormige grijpvoet, waarmee het dier zich aan takken vastklemt. Ook de staart is veranderd in een grijporgaan en kan in verband hiermee niet meer afbreken (zoals bij diverse andere hagedissen). De grote, onafhankelijk van elkaar beweegbare ogen zijn, op een kleine opening na, door de met elkaar vergroeide oogleden bedekt.
De lange, rolronde tong is aan het uiteinde knotsvormig verdikt en kan zeer snel en zeer ver worden uitgestoken, waarbij op vrij grote afstand insekten worden gevangen, die nl. aan het kleverige uiteinde blijven hangen. De veranderingen van kleur staan onder invloed van de temperatuur van de omgeving, de lichtsterkte en de gemoedstoestand van het dier.
Kameleons vindt men in tal van soorten in Afrika en op Madagaskar. Een enkele soort komt in ZuidSpanje voor, terwijl er ook een in Voor-Indië en op Sri Lanka voorkomt. Bij sommige soorten vindt men sterke verschillen tussen de geslachten: de mannetjes dragen dan op de kop uitsteeksels, zoals bij Chamaeleo owenii. In streken, waar bomen en struiken schaars zijn, leven sommige soorten op de grond. De ‘Indonesische kameleon’ Calotes, en de ‘Zuidamerikaanse kameleon’ Anolis, die eveneens sterk van kleur kunnen veranderen, zijn met de eigenlijke kameleon niet verwant.