(kalfde, heeft gekalfd), (onoverg.)
1. (eig.) van koeien, een kalf werpen; ook: moeten werpen: voorjaars kalvende koeien; gekalfd, een kalf geworpen hebbend;
2. braken, overgeven;
3. af breken, de grond kalft, zakt in, brokkelt af, m.n. bij grondwerken; de gletsjer kalft, bij het aflopen in zee breken er stukken af (e).
(e) Door de opwaartse druk van water kunnen in zee of meer uitkomende gletsjertongen kalven. In de poolstreken ontstaan op deze wijze ijsbergen. Als bodem en kust afbrokkelen, spreekt men over → afslag.