[Gr., gunstig tijdstip], o., bij de oude Grieken het ogenblik, dat als een lotsbestiering op de mens afkomt, maar dan ook onherroepelijk gebruikt dient te worden.
(e) In het NT is kairos de aanduiding van de beslissende tijd, waarin het heil doorbreekt; tevens het niet te verzuimen tijdstip waarop de eis van het evangelie tot de mens komt.
LITT. R.Bijlsma, A.Polman en J.Sevenster, Chronos en Kairos (1952).