[Hebr.-Aramees, smid (?)], oudtestamentische figuur, eerstgeboren zoon van Adam en Eva (Gen.4). Kaïn beoefende de landbouw; hij doodde zijn broeder Abel, omdat diens offer aan Jahwe welgevallig was en het zijne niet.
Toen ontvluchtte hij, door God getekend, de bewoonde wereld, en leidde in de steppe een zwervend leven. Kaïn heet stamvader van de Kenieten (woestijnsmeden), en stichter van een stad.LITT. K.Deurloo, Kaïn en Abel (1967).