[Eng.], v./m. (-s), 1. rechtbank van gezworenen, lekenrechtbank, belast met de berechting van strafzaken (e); 2. commissie van beoordeling bij o.a. tentoonstellingen en prijsvragen.
(e) Engeland kent de jury sinds de 13e eeuw. Frankrijk voerde haar in 1791 in en heeft haar behouden. Met de Franse inlijving (1795) werd ook in de Nederlanden de juryrechtspraak ingevoerd. Een Soeverein Besluit van 11.12.1813, Stb. 10, schafte haar weer af. Ook Duitsland kent de jury (Schwurgericht). Men heeft haar aanvaard als een waarborg voor de individuele vrijheid tegenover machtsmisbruik van de overheid en de van de regering te veel afhankelijke rechterlijke macht.
In 1924 heeft het Duitse Schwurgericht een belangrijke wijziging ondergaan; zij heeft haar naam behouden, maar is feitelijk geworden tot een Schöffengericht (schepenrechtbank). Dit is een strafrechtscollege bestaande uit drie rechters en zes gezworenen.
Bij de juryrechtspraak is de beslissing verdeeld over rechter en jury die onafhankelijk van elkaar oordelen. De ene oordeelt over het al of niet schuldig, de andere bepaalt de straf. Veelal beslist de jury alleen over de schuldvraag. Daarbij is zij niet aan voorschriften betreffende het bewijs gebonden. Zij heeft slechts te rade te gaan bij haar innerlijke overtuiging: conviction intime. Haar uitspraken hoeft zij dan ook niet te motiveren.
Doordat dus bij de beslissing een zeer voorname plaats aan het gevoel is ingeruimd, zal de een de jury verdedigen, de ander haar juist veroordelen. In Nederland heeft men nooit veel voor de jury gevoeld.
In België heeft men de jury behouden in het Hof van Assisen.
LITT. L.W.M.M.Drabbe, Deelneming van leken aan de strafrechtspleging (1955); P.Devlin, Trial by jury (1956); G.Williams, The proof of guilt (3e dr. 1963).