v./m. (—en), huis waar jongelui die op reis zijn voor een of meer nachten onderkomen vinden en waar zij behulpzaam zijn bij het huishoudelijk werk.
(e) De jeugdherberg is van Duitse oorsprong. Reeds in 1913 begon daar R.Schirmann met het stichten van overnachtingsgelegenheden voor de schooljeugd. De jaren na de Eerste Wereldoorlog brachten een enorme ontwikkeling van het jeugdherbergwerk. In Nederland kwam in het begin van 1929 een federatie van jeugdherbergbezittende organisaties en jeugdherberggebruikers tot stand, de Ned. Jeugdherberg Centrale, gevestigd te Amsterdam.
In België werd in 1931 de Vlaamse Jeugdherberg Centrale en in 1933 de Centrale Wallonne des Auberges de la Jeunesse opgericht, die samenwerken in de Belg. Centrale der Jeugdherbergen.
In 1932 ontstond de Internationale Youth Hostel Federation.
Een jeugdherberg staat doorgaans onder toezicht van een plaatselijk comité, terwijl een inwonend echtpaar met de dagelijkse leiding belast is. Naast een gemeenschappelijk verblijf zijn er gesepareerde slaapzalen, wasgelegenheden en toiletten voor jongens en meisjes. In de jeugdherberg zijn meestal eenvoudige maaltijden verkrijgbaar, terwijl voor hen die zelf willen koken vaak een trekkerskeuken beschikbaar is. Bij het gebruik van de jeugdherberg staat voor alle trekkers zelfhulp en zelfwerkzaamheid voorop. Tot de jeugdherberg worden uitsluitend toegelaten zij die voorzien zijn van een geldige individuele trekkerskaart. Houders van Ned. en Belg. trekkerskaarten kunnen hiervan in andere landen gebruik maken. Door veranderingen tracht men tot modernisering van het jeugdherbergwezen te komen, hetgeen betekent dat de jeugdbewegingsidee meer plaats maakt voor de servicegedachte. In 1978 telde Nederland 52, België 41 jeugdherbergen.
LITT. S.A.van den Berg, Jongeren en vacantie (1970).