o. (-s),
1. kleine jas; (fig.) hij heeft een — uitgetrokken, hij is heel wat magerder geworden;
2. colbertjas: hij had zijn — over zijn arm; (spr.) zoals de wind is, waait zijn —, gezegd van iemand die met alle winden meewaait;
3. (scherts.) vacht van dieren: het konijn heeft een warm — aan.