Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

jak

betekenis & definitie

1. o. (-ken), wijdvallend hes (gewoonlijk katoen), vroeger de gewone daagse dracht van sommige vrouwen en meisjes.

2. m. (-ken), (ook: yak, yack, bromrund), Bos grunniens, rund van de gebergten van CentraalAzië.

(e) De jak is een uitgesproken groot rund (schouderhoogte van wilde stieren tot 2 m), dat aan de koude aangepast is door een zwaar haarkleed, dat vooral op de flanken en onderaan de buik zeer dicht is. De jak wordt tot boven de 6000 m als landbouwhuisdier gebruikt, maar het dier aardt in lager gelegen gebieden evengoed. De gedomesticeerde jak is veel kleiner dan zijn wilde voorvader, die egaal donkerbruin van kleur is; de huisjak kan ook gevlekt zijn. De nomaden van landen als Tibet gebruiken de jak als lasten rijdier, terwijl ook de melk en het vlees veel aftrek vinden. Bovendien is in boomloze streken jakmest een van de weinige beschikbare brandstoffen. Recent bestaat er ook een hoornloze mutant.

In tegenstelling tot de andere ⟶runderen maakt de jak geen loeiend, maar meer een brommend geluid. De wilde jak is weinig bekend. Dit dier is in zijn verspreidingsgebied bijna uitgeroeid. Omdat de jak in verschillende opzichten van de andere runderen afwijkt, wordt hij wel in een eigen ondergeslacht (ook wel geslacht Poephagus) geplaatst.

< >