Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

jainisme (dzjainisme)

betekenis & definitie

[⟶Sanskriet Jina, overwinnaar van de wereld (eretitel van de stichter)], o., een variant op het boeddhisme, een Indische religieus-filosofische verlossingsleer. (e) De stichter van het jainisme was Vardhamana (†ca.470 v.C.), jongere zoon van een koning in Bihar, een tijdgenoot van Boeddha. Hij was waarschijnlijk meer reformator dan stichter en kreeg de erenaam Mahavira (grote held).

Hij verscherpte de reeds bij zijn optreden bestaande streng ascetische leringen en praktijken die gevolgd werden door aanhangers van Parsva, die 250 jaar voor hem gestorven zou zijn.Het jainisme, dat menige oude en primitieve opvatting bewaard heeft, leert anders dan de overige Indische richtingen dat de hemel en onderwereld onveranderlijk zijn, maar dat de mensheid lange tijdperken kent, waarin de menselijke moraal, lichaamsbouw en levensduur aan veranderingen ten goede of kwade onderworpen zijn. Het wereldse leven is een eeuwig samenspel van stoffelijke en geestelijke substanties. De laatste zijn de individuele zielen. Zij zijn in wezen alwetend en zalig, maar kunnen dat niet meer manifesteren, omdat ze door de stof geïnfecteerd zijn, dat wil zeggen door een stoffelijk lichaam omhuld; de ziel wordt door binnengedrongen atomen doortrokken met hartstocht, onwetendheid en ⟶karma. Door ethisch handelen kunnen karma en reïncarnatie worden verbeterd; reïncarnatie kan plaats hebben als hemels, menselijk, dierlijk en hels wezen. Door kastijding, meditatie en vooral vasten kan alle stoffelijke toevoer naar de ziel stopgezet worden, zodat de ziel dan na de dood van de wereld losgemaakt wordt en verheven, zalige rust gaat genieten. De ⟶ahimsa wordt uiterst consequent toegepast ten opzichte van de dieren: jaina-monniken lopen met een doekje voor de mond om te voorkomen dat ze een insekt inslikken en vegen soms met een bezempje voor zich uit om niet een worm of insekt te vertrappen.

Vanuit Noordoost-Indië verbreidde het jainisme zich vooral over Gujarat en het zuiden. In de 1e eeuw kwam onder de jaina-monniken een splitsing tussen de svetambaras (= de in het wit gekleden) en de digambaras (= de in lucht, d.w.z. naakt, gekleden). Het aantal monniken is niet groot, maar niettemin hebben zij veel aanhangers onder de lekenjainas. De cultus van het jainisme richt zich in sterke mate op Mahaviras 23 voorlopers (de Tirthankaras), waarvoor standbeelden opgericht, hymnen gezongen en wierook gebrand wordt. In de 16e eeuw ontstond in het jainisme de sekte van de sthanakavasis, die niets voor tempelcultus voelen. Zij willen de eredienst tot prediking en schriftverklaring beperken. Het jainisme heeft een omvangrijke litteratuur.

LITT. H.von Glasenapp, Der Jainismus (1925); J. Gonda, De Indische godsdiensten (1954); W.Schubring, (in: Die Religionen Indiens III, 1964).

< >