[→Lat. interpellare, met vragen lastig vallen], v. (-s), eig. onderbreking van een rede; in het bijzonder vraag om inlichtingen, in een vertegenwoordigende vergadering tot één of meer leden van het bewind gericht, en m.n. zon vraag door een kamerlid, buiten de orde gesteld aan een minister, over een punt van algemeen belang, en die deze verplicht is te beantwoorden: de Kamer heeft het recht van -.
(e) In Nederland bepaalt art. 104 GW dat de ministers aan de Kamers, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk de verlangde inlichtingen geven waarvan het verlenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang van de staat. Zij kunnen door elk van de Kamers worden uitgenodigd daartoe ter vergadering tegenwoordig te zijn. De interpellatie kan worden besloten door een motie, waarin de Kamer haar oordeel over het beleid van de minister neerlegt. Interpellatie dient wel te worden onderscheiden van het vragenrecht, waarvan sprake is in het Reglement van Orde van de Eerste en Tweede Kamer en dat slechts dient om kennis te verkrijgen van bepaalde feiten en inlichtingen.
Ook België kent het recht van interpellatie, dat aan de parlementsleden toekomt (art. 88 GW). De interpellant moet de voorzitter schriftelijk op de hoogte stellen van de beknopte inhoud van de interpellatie. De interpellatie wordt beëindigd door het neerleggen van een dagorder. Ook hier is het vragenrecht van een andere orde.