betaalmiddelen voor internationale betalingen. Eerst was goud de internationale liquiditeit, later gingen ook het pond sterling en de dollar als zodanig fungeren.
De eis die aan nationale valuta gesteld moet worden om als internationaal betaalmiddel gebruikt te kunnen worden is die van waardevastheid (wisselkoers) en van beschikbaarheid in voldoende mate; valuta van een klein land komen derhalve nooit voor deze functie in aanmerking. Doordat het goud steeds minder beschikbaar kwam voor monetaire doeleinden en de betalingsbalansen van Engeland en later ook die van de VS steeds meer verslechterden, ontstond het probleem van mogelijke tekorten aan internationale liquiditeiten. Een nieuwe vorm is ca. 1969 gevonden door het International Monetary Fund door de creatie van speciale trekkingsrechten (special drawing rights, SDRS). De SDR is een fictieve rekeneenheid die langzamerhand de functie van de dollar moet gaan overnemen als zij voldoende is ingeburgerd. Vooralsnog wordt de dollar nog gebruikt als internationaal betaalmiddel, ofschoon haar positie in de jaren 70 sterk werd aangetast.