[→Lat. ferre, brengen], v.,
1. inmenging, tussenkomst (e);
2. gelijktijdige werking van twee bewegingen die elkaar belemmeren of versterken, m.n. van trillingen of golfbewegingen: de — van het licht, de wederzijdse werking van de lichtstralen op elkaar bij het samentreffen (e);
3. biologisch verschijnsel waarbij twee virusdeeltjes na adsorptie door één erytrocyt in staat zijn elkaars ontwikkeling te beïnvloeden;
4. negatieve invloed van een leerproces op het onthouden van de resultaten van een ander leerproces (e).
(E) GENETICA. Interferentie is de onderlinge beïnvloeding van processen van →recombinatie. Interferentie is positief wanneer de ene gebeurtenis de kans op het optreden van een andere verkleint, maar negatief wanneer deze kans wordt vergroot. NATUURKUNDE. Interferentie kan optreden bij het samenstellen van twee of meer enkelvoudige trillende bewegingen. Wanneer een stoffelijk punt tegelijkertijd aan twee trillende bewegingen onderworpen is, voert het een samengestelde beweging uit.
De samengestelde beweging vindt men door op elk tijdstip de uitwijking a uit de evenwichtsstand die het punt zou hebben wanneer het slechts aan één trillende beweging deelnam, op te tellen bij de uitwijking b die het zou hebben wanneer het alleen aan de andere trillende beweging deelnam. Wanneer de twee oorspronkelijke afwijkingen plaatshebben langs twee verschillende lijnen die een zekere hoek insluiten, kan de werkelijke plaats van het trillende punt gevonden worden door de →parallellogramconstructie. Het punt beschrijft soms vrij ingewikkelde figuren van Lissajous.
Belangrijker is interferentie van harmonische trillingen waarvan de afzonderlijke uitwijkingen geschieden langs een zelfde lijn. Dit is o.a. het geval bij interferentie van golven op een wateroppervlak en van geluidsgolven. In elk punt van het gebied waar de afzonderlijke trillingen tegelijkertijd actief zijn, vindt superpositie van de afwijkingen plaats. Eenvoudigheidshalve beperken we ons hier tot het samenstellen van twee harmonische trillingen. Het resultaat is verschillend naar gelang van de verhouding van de perioden van de samenstellende trillingen:
1. De trillingen hebben een gelijke periode. De resulterende beweging is dan eveneens een harmonische trilling met dezelfde periode T0. De amplitude A van deze trilling hangt niet alleen af van de amplitude van de samenstellende trillingen, maar ook van hun faseverschil (afb.1). Is het faseverschil nul, d.w.z. gaan de beide trillingen gelijktijdig op en neer, dan is de amplitude van de resulterende beweging de som A =a + b van die van de samenstellende bewegingen; de trillingen versterken elkaar. Is het faseverschil gelijk aan een halve periode (d.w.z. de trillingen gaan steeds tegen elkaar in) dan is de amplitude van de resulterende beweging gelijk aan het verschil A = a — b van die van de samenstellende bewegingen. Hier verzwakken de trillingen elkaar. Als de amplitudes gelijk zijn, heffen de beide trillingen elkaar geheel op. Bij een willekeurig faseverschil wordt de resulterende trilling het eenvoudigst verkregen met behulp van het →vectordiagram van Fresnel.
2.De twee perioden zijn niet gelijk, maar hun verhouding T2/T1 is een rationaal getal. De resulterende beweging is niet harmonisch maar wel periodisch, met als periode de grootste periode van de samenstellende trillingen. De omgekeerde bewerking, nl. het ontbinden van een willekeurige periodische beweging in zuiver harmonische bewegingen, wordt uitgevoerd in de fourieranalyse. Afb.2 toont de interferentie van een golf met periode T1 met een golf met periode T2 = 1/2T2.
Als de twee perioden slechts weinig van elkaar verschillen, ontstaan een quasi-periodische versterking en verzwakking, wat aanleiding geeft tot zwevingen.
Wanneer twee golven interfereren die dezelfde periode hebben maar een tegengestelde voortplantingsrichting, ontstaat een →staande golf. In de praktijk wordt dit verwezenlijkt doordat een lopende golf interfereert met een teruggekaatste. Er zijn dan bepaalde punten waar de trillingen elkaar voortdurend opheffen, zodat deze punten voortdurend in rust zijn (knooppunten). In andere punten treedt voortdurend versterking op en is de amplitude maximaal (buiken).
Interferentie is zeer belangrijk in de optica. Een patroon is evenwel slechts zichtbaar, wanneer het faseverschil tussen twee golven (langdurig) constant is, d.w.z. wanneer de golven van twee bronnen coherent zijn. Twee normale lichtbronnen voldoen niet aan deze voorwaarde tenzij zij door een afbeelding of een spiegeling, zoals in de spiegelproef van Fresnel, in feite uit één lichtbron verkregen zijn (→interferometer). De straling van twee lasers kan wel tot interferentie gebracht worden. PSYCHOLOGIE. Het begrip interferentie neemt een belangrijke plaats in in de theorievorming aangaande het vergeten. Men onderscheidt twee vormen, de proactieve en de retroactieve interferentie.
In het eerste geval heeft men moeite iets te herinneren ten gevolge van leerprocessen die plaatsvonden vóór het te herinneren gegeven werd geleerd; in het tweede geval gaat de storende invloed uit van erna optredende leerprocessen. De interferentie die men ondervindt is over het algemeen groter naarmate de leerprocessen in kwestie meer overeenkomst vertonen.