(stak in, heeft ingestoken),
1. iets ergens in steken: bomen —, ze inzetten, planten; (bij het breien) de naald in een vorige steek steken; (een pen) in de inkt dopen; een draad -, in het oog van de naald; (zeevaart) de kabel in een ankerring: een rif —, in het zeil aanbrengen; bij elkaar —, elkaar een arm geven; (gew.) zijn hoofd eventjes (door venster of deur) naar binnen kijken; zijn neus ergens, overal —, zich met iets, met alles bemoeien; (gew.) uitgeven, kosten maken voor iets; iets: mijn dochter trouwt binnenkort, dan moet ik veel -;
2. met iets scherps ergens in steken: een figuur in een blok hout-; weiland ; scheuren; veengrond -, beginnen te vervenen;
3. (boekbinderij) een boek -, innaaien;
4. (gew.) aanvangen: een proces —.