(sprong in, is ingesprongen),
1. springende, met een sprong inkomen: de kinderen kwamen de tuin de rivier —; (abs.) bij het touwtjespringen: jij mag eerst -;
2. (fig.) in de plaats treden voor, vervangen: je kunt wel eens een dag uitgaan, dan zal ik wel voor je
3. binnenwaarts springen, achteruitwijken, zich ten opzichte van iets anders meer naar binnen uitstrekken: dat huis, die akker springt daar in; (letterzetterij) een eindje van de kant (laten) beginnen: deze regel moet meer —; ook bij het schrijven gezegd: je moet hier wat -.