(kromp in, heeft en is ingekrompen),
I. (onoverg.)
1. zich samentrekken en daardoor kleiner of korter worden: bij afkoeling krimpen de meeste stoffen in;
2. afnemen in duur, hoeveelheid of kracht: zijn straftijd is al aardig ingekrompen; zijn inkomsten krimpen steeds meer in;
3. tegen de wind —, tegen de wind houden, de wind afknijpen, oploeven, hoog zeilen;
II. (overg.)
1. zich laten samentrekken;
2. minder lang of uitvoerig maken, bekorten: een leerplan -, beperken, kleiner maken: zijn uitgaven —, verminderen.