Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

inkomen (som geld)

betekenis & definitie

o. (-s),

1. de som die iemand in een bepaald tijdvak in geld of geldswaarde geniet als opbrengst van vermogen, onderneming of arbeid (e): hij heeft een — van f30000; een vast, een groot —; het belastbaar -, het deel van het totale inkomen waarvan belasting wordt geheven;
2. het maatschappelijk —, de in een bepaalde tijd voortgebrachte goederen, na aftrek van wat ter instandhouding van het maatschappelijk kapitaal moet worden gereserveerd.

(e) Het inkomen kan worden verkregen op grond van produktieve prestaties (oorspronkelijk inkomen), b.v. arbeid, het uitlenen van kapitaal e.d., doch in bepaalde gevallen kan het inkomen ook het karakter hebben van een overdracht om niet (afgeleid inkomen). In de publieke sector spreekt men dan van overdrachtsuitgaven. Tot de oorspronkelijke inkomens rekent men loon, interest, grondrente en ondernemerswinst. Optelling van de oorspronkelijke inkomens gedurende een jaar levert het →nationale inkomen op. Afgeleide inkomens zijn b.v. steunuitkeringen en toelagen aan studerenden. Van belang is voorts het onderscheid tussen nominaal en reëel inkomen.

Onder het eerste wordt verstaan het in geld gemeten inkomen, bij het tweede heeft men het oog op de hoeveelheid goederen die met het inkomen kan worden verworven. Stijgt het algemeen prijsniveau, hetgeen dus een daling van de koopkracht van het geld betekent, dan zal bij een gelijkblijvend nominaal inkomen de reële waarde daarvan af nemen.

< >