Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

infrarood

betekenis & definitie

bn., het gedeelte van het elektromagnetische spectrum dat aansluit aan de langgolvige grens van het zichtbare gedeelte van het spectrum. (e) Het infrarood omvat de golflengten vanaf ca.0,8 μm tot ca.1 mm, het begin van het microgolf gebied. Doorgaans noemt men straling met golflengte tot 5 μm het nabije infrarood, met langere golflengte het verre infrarood.

Infrarode straling is als warmtestraling direct waarneembaar. De straling van een gasontladingslamp bevat meestal slechts enige procenten infrarode straling, zonnestraling bestaat voor ca. 50 % uit infrarode straling, de straling van een gloeilamp voor ca. 90 % en de straling van een strijkijzer voor praktisch 100 %.Een infrarood spectrum wordt op dezelfde wijze verkregen als een spectrum in het zichtbare gebied. Voor de prismas worden speciale materialen gebruikt, zoals CaF2 (tot 9 μm), steenzout (NaCl, tot

15,5 μm) en KBr (tot 25 μm), Boven 25—50 pm moeten →roosters gebruikt worden. Voor het gehele infraroodgebied zijn thermische detectoren (thermozuilen) in gebruik. In het nabije infrarood worden halfgeleider-detectoren veel toegepast, b.v. ZnS (tot 3 μm) en PbSe (tot 6 μm). Het voornaamste gebruik van het infraroodgebied is het onderzoek van de absorptiespectra van moleculen. De discrete veranderingen van de vibratie-energie van vele moleculen liggen in dit gebied. Bepaalde atoomgroepen, zoals OH, CH, CHO, SH enz. geven aanleiding tot specifieke absorptiebanden. De spectra van enige tienduizenden (meest organische) stoffen zijn bepaald en worden voor structuuronderzoek en analyse van mengsels gebruikt. Andere toepassingen van infrarode straling liggen op het gebied van verhitting en droging, in infraroodfotografie en op medisch terrein.

< >