[→Lat. cunabula, wieg], m. (-en), (ook: wiegedruk), ben. voor de oudste voortbrengsels van de boekdrukkunst, nl. de met losse letters gedrukte boeken die vóór 1501 ontstaan zijn; ook in toepassing op produkten van nieuwe grafische procédés.
(e) De oudste incunabelen zijn te beschouwen als imitaties van de geschreven boeken. In hun lettertype (bij voorkeur gotiek), de schikking van de tekst, de rubricering, de colofon en het gebruik van perkament voor luxe-exemplaren volgden zij de geschreven boeken (→handschrift). De incunabelen waren zelden gepagineerd, wel kwamen vaak ten behoeve van de binder signaturen voor (een combinatie van een letter en een cijfer, b.v. b 1, gedrukt onder aan de voorzijde van de eerste helft van de bladen van elk katern; deze combinatie gaf de volgorde aan van resp. de katernen in het boek en die van de bladen in het katern). Om vergissingen in de volgorde van de paginas bij het drukken van de vellen te voorkomen, werd onderaan de bladzijden bovendien vaak een custode gedrukt (het eerste woord of de eerste lettergreep waarmee de volgende pagina begon). Ook ontbrak bij de incunabelen meestal een titelblad. In een colofon werden soms plaats en jaar van uitgave en naam van de drukker opgegeven.
De incunabeldrukker werkte over het algemeen onafhankelijk van anderen: hij was meestal tegelijk lettersnijder, lettergieter, drukker, binder, uitgever en boekhandelaar. Daar een bepaald lettertype tot ca. 1485 meestal met een bepaalde drukker verbonden was, kan men de letter gebruiken om drukwerken die geen plaats, jaar of drukker vermelden, te identificeren. Vandaar dat de typenkunde (de studie van de lettertypen) een belangrijk onderdeel van de incunabulistiek (incunabelkunde) uitmaakt. Na 1485 ontstond er handel in drukletters en was het lettertype niet langer bepalend voor één drukker. Men schat dat in de incunabelperiode ca. 30000 uitgaven gedrukt zijn, waarvan ca. 2000 in de Nederlanden; de gemiddelde oplaag bedroeg 500 exemplaren, zodat er in totaal ca. 15 mln. incunabelen gedrukt zijn. In 1480 waren er in ruim honderd plaatsen drukkerijen; in 1500 was dit aantal gestegen tot ca. 250; er waren toen meer dan 1700 drukkers werkzaam.
Het merendeel van de uitgaven betrof werken van godsdienstige aard; dan volgen werken van klassieke auteurs, wetenschappelijke werken en tenslotte litteratuur in de volkstaal. Het boek gedrukt in de periode 1501-40 heet →postincunabel. Bekende incunabulisten: J.W.Holtrop, H. Bradshaw, R.Proctor, K.Haebler, V.Scholderer, W.Hellinga, L.Hellinga en J.van Westfalen. Bibliografieën en catalogi:L.Hain, Repertorium bibliographicum (4 dln. 1825-38; supplementen door W.A.Copinger, 3 dln. 1895-1902; D.Reichling, 4 dln. 1906—14); M.F.A.G.Campbell, Annales de la typographie néerlandaise au 15me siècle (1874; supplementen door M. F.
A.G. Campbell, R.Proctor, E. Voullième, M.E.Kronenberg, L. en W.Hellinga); Gesamtkatalog der Wiegendrucke (8 dln. 1925—40, 1972 vlg.); Catalogue of books printed in the 15th century now in the British Museum (9 dln. 196367); M.Pellechet en L.Polain, Catalogue général des incunables des bibliothèques publiques en France (1970).
LITT. C.F.Bühler, The fifteenth-century book (1960); W.Hellinga en L.Hellinga, The fifteenth century printing types of the Low Countries (1966); F.Geldner, Die deutschen Inkunabeldrucker (2 dln.70); L.Febvre en H.J.Martin, L’apparition du livre (1971).