Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

improvisatie (improvizafie)

betekenis & definitie

[→Lat. improvisus, onvoorzien], v. (-s),

1. (toneel) element in het toneelspel waarbij de acteur niet van te voren gerepeteerde handelingen verricht of woorden zegt (e);
2. (muziek) instrumentale voordracht die ten gehore wordt gebracht op het moment dat zij bedacht is (e);
3. voordracht of rede die onvoorbereid wordt gehouden.

(E) TONEEL. De improvisatie kwam voor het eerst voor in de →commedia dell’arte, waar zij de eigenlijke basis van het spel vormde. Improvisatie lijkt gemakkelijk, omdat deze speeltrant geen voorstudie zou inhouden. Zij is echter gebaseerd op veel techniek (b.v. mime), een uitgebalanceerd samenspel van de acteurs en een grote kennis van het scenario.

Improvisatie brengt een spontane acteervorm mee en wordt veel toegepast als oefening bij de toneelopleiding en bij de moderne theaterstijlen (b.v. vormingstoneel). Vaak wordt in de repetitieperiode veel tijd ingeruimd voor improvisatie, die daarna wordt vastgelegd in het scenario en in een later stadium weer als basis dient voor verdere improvisatie.

LiTT. J.Hodgson en E.Richards, Improvisation (1966); E.Vos, De vos en de broedende vogel. Improvisatieoefeningen (1972). MUZIEK. Hier bestaat onderscheidt tussen vrije improvisatie (de speler volgt zijn fantasie zonder meer) en geleide improvisatie waarbij de speler de voorschriften van de componist volgt. Kerkorganisten krijgen voor deze kunst een speciale opleiding.

Een oude vorm van improvisatie is de →cadens in vioolen pianoconcerten. In jazz en in moderne (seriële) muziek is improvisatie een basisgegeven.

< >