[→Lat. impotentia,onmacht], v., 1. het onvermogen (van de man) tot geslachtsgemeenschap (e); 2. geestelijke onbekwaamheid.
(e) Impotentie bestaat in het geen of onvoldoende erectie kunnen krijgen (impotentia erigendi)of in het uitblijven van de zaadlozing (impotentia ejaculandi)ondanks goede erectie. Ook voortijdige zaadlozing (ejaculatio praecox),die plaats vindt voor of tijdens het inbrengen van de penis, valt onder de potentiestoornissen. Deze stoornissen berusten in 90 % van de gevallen op psychische oorzaken. Lichamelijke oorzaken kunnen zijn: suikerziekte, prostaatoperaties (hoeft echter niet), ondervoeding, langdurig gebruik van o.a. tranquillizers en alcohol. Primaire impotentie (die dus altijd heeft bestaan), berust vaak op neurotische karakterstructuur, en is moeilijk te behandelen. Secundaire impotentie ontstaat na een periode zonder potentiestoornissen.
De psychogene impotentie komt vaker op jeugdige leeftijd voor. Bij bejaarden hoeft van impotentie geen sprake te zijn.
Volgens het canonieke recht kan blijvende impotentie een grond zijn voor nietigverklaring van een kerkelijk huwelijk, →echtscheiding.