Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

imperialisme

betekenis & definitie

o., politiek van staatkundige en economische expansie, het streven naar de oppermacht.

(e) Vaak wordt de term imperialisme, eventueel aangevuld tot modern imperialisme, gebruikt ter karakterisering van het tijdvak 1870—1914, toen de westerse landen grote delen van de wereld pacificeerden en onder hun bestuur brachten; zij trachtten de niet-westerse wereld in politiek-economische invloedssferen te verdelen. De gewoonte om het begrip imperialisme te verzelfstandigen en te zien als kracht die los van mensen bepaalde activiteiten uitvoert, kan slechts het begrijpen en verklaren van imperialistische verschijnselen belemmeren. Voor een beter begrip is het vooral van belang de aandacht te richten op een aantal sociaal-politieke en mentale factoren.

Hoewel in de 19e eeuw de Spaanse koloniën zelfstandig werden (1812—36) en de Engelse meer zelfbestuur kregen, voltrok zich in feite een systematische expansie. Bestaande koloniën werden afgerond en intensiever beheerd, terwijl nieuwe werden toegevoegd: Frankrijk vestigde zich in Noord-Afrika (Algiers, 1830), Engeland aan de zuidpunt van Afrika (1806; Natal 1842). Ontdekkingsreizigers en zendelingen trokken door Azië en Afrika en na 1838 werd vanuit de VS de Grote Oceaan geëxploreerd. Kolonisten trokken dieper het binnenland in, o.a. in Noord-Amerika, Siberië, Australië en ZuidAfrika. China en Japan moesten handel en zending toelaten (1840-60) en leken politiek onder curatele gesteld te worden. Rusland rukte op naar Perzië en Oost-Azië.

Door een reeks van factoren die naar tijd en omstandigheid varieerden, kwam er rond 1870 een versterking van de imperialistische politiek, die tevens van karakter veranderde.

1. Ca.1870 voltrok zich de doorbraak van spoorwegen en stoomschepen, waardoor voor handelaars en industriëlen, maar ook voor militairen grote delen van de aarde meer toegankelijk werden (1869 Suezkanaal).
2. Door de economische ontwikkeling (→industriële revolutie) groeide in de westerse landen de behoefte aan grondstoffen en grotere afzetmarkten. Mijnen, havenwerken, spoorwegen, plantages en handelsondernemingen buiten Europa waren interessante investeringsobjecten.
3. Sommigen zochten voor de bevolkingsdruk een uitlaat in de koloniën.
4. Het evolutionisme (speciaal het sociaal-darwinisme) beleefde een grote bloei: er bestond nauwelijks twijfel aan de superioriteit van de westerse civilisatie; velen zagen het als hun hoogste taak (mission civilisatrice, ethische politiek) de westerse verworvenheden te verspreiden in de koloniën.
5. De economische expansie, gepaard gaande met toenemende internationale concurrentie, druk van binnenuit om te exporteren en onrust over de toekomst, begunstigde het →nationalisme en daarmee de koloniale wedloop van de rivaliserende westerse naties.
6. Met de ontsluiting van vele niet-westerse gebieden groeide ook de belangstelling van de bevolking en vele wetenschapslieden voor deze streken. Door geografisch en antropologisch onderzoek nam de kennis van landen en bevolkingen toe en daarmee de mogelijkheid om de koloniën uit te breiden en het bestuur te intensiveren.

Tegen de achtergrond van deze verschijnselen kon het imperialisme tot bloei komen. Tegelijkertijd verdoezelde het een aantal Westeuropese problemen, zoals het sociale vraagstuk. Frankrijk, dat te lijden had gehad van de Frans-Duitse Oorlog (1870—71) en de Commune van Parijs (1871), Duitsland en Italië, die nog maar kort een eenheid waren, trachtten door verwerving en uitbreiding van koloniaal bezit hun prestige te vergroten. Het tevoren weinig bekende Afrika werd tot speciaal object van de imperialistische politiek. Door de ontdekkingsreizen van Livingstone, Stanley en Brazza richtten vele landen zich op Kongo. In 1885 werden op de Koloniale Conferentie van Berlijn de aanspraken van Portugal, de Belg. koning Leopold ii, Frankrijk en Engeland op Kongo gelegaliseerd.

Het zou economisch voor ieder openstaan. Intussen intervenieerde Frankrijk in Senegal, West-Soedan, Tunis, Marokko, Madagaskar en Gabon. GrootBrittannië nam Transvaal, Zoeloeland, Nyassaland en Oeganda voor zijn rekening. De oorlog met de Bantoevolkeren en later met de Afrikaners (→Boerenoorlog) vormde een tussenstadium naar de dominionstatus voor de Unie van Zuid-Afrika. In Egypte zagen de Engelsen (die door de koop van aandelen in het Suezkanaal dit land waren binnengedrongen) zich genoodzaakt een nationalistische opstand neer te slaan. In Soedan hadden zij te kampen met fanatieke mahdisten (1885).

Terwijl Engeland trachtte de noord-zuidverbinding tussen Cairo en Kaap de Goede Hoop te verbeteren, streefde Frankrijk juist naar vorming van een aaneengesloten koloniaal rijk in de breedte van Afrika. De strijd tussen Frankrijk en Engeland om Afrika bereikte in 1898 zijn hoogtepunt in het →Fasjodaincident. Duitsland vestigde zich in Zuidwest-Afrika, Tanganjika en Zanzibar, terwijl Italië Ethiopië trachtte te onderwerpen.

In Azië werden de oude koloniale rijken van Engeland en Nederland uitgebreid en geconsolideerd, Rusland drong door in het Verre Oosten en twistte vanaf 1858 met Engeland om Perzië en Afghanistan. In Indo-China zetten de Fransen hun pacificatie voort, die in 1887 resulteerde in de Union Indochinoise. De VS verwierven de Filippijnen en participeerden in het internationaal consortium dat in het Verre Oosten de handelsmogelijkheden reguleerde en militaire steunpunten vestigde. Japan wist zich aan onderwerpingspogingen te onttrekken en werd zelf (na overwinningen op China en Rusland) een imperialistische mogendheid. Dit betekende een stimulans voor de neiging tot verzet tegen het imperialisme en het streven naar onafhankelijkheid, die zich vooral na 1900 steeds sterker openbaarden (→dekolonisatie). De VS breidden hun invloed in Middenen Zuid-Amerika steeds meer uit.

Na 1880 brachten zij Cuba binnen hun invloedssfeer. Hoewel economische factoren een belangrijke rol speelden in de imperialistische politiek, bestond er meer dan een zuiver causale relatie tussen kapitaalsinvestering en imperialisme. Het belangrijkste deel van de wereldhandel was ca. 1900 geconcentreerd in het Noordatlantisch bekken. Eerder bestonden er een aantal →handelsimperia, die niet geheel met de koloniale imperia samenvielen. De stelling van Lenin, dat het imperialisme de laatste fase is in het voltooiingsen ontbindingsproces van het kapitalisme, is een te monocausale verklaring; zij lijkt meer propagandistisch dan historisch-wetenschappelijk bruikbaar. Immers, de communistische USSR voerde ook een imperialistische politiek met de herovering van de vroegere tsaristische bezittingen in de Oekraïne, Georgië, Turkestan en Siberië.

De beide wereldoorlogen ondermijnden de macht en het aanzien van de westerse landen; met de ontwikkeling van inheemse elites en inheems nationalisme verdwenen langzamerhand de voorwaarden voor imperialistische politiek. LITT. J.A.Hobson, Imperialism (1902); E.Seillière, Philosoph, de l’impérialisme (1908); J.A. Schumpeter, Zur Soziologie der Imperialisten (1919); E.M.Winslow, The pattern of imperialism (1948); G.W.F.Hallgarten, Der Imperialismus vor 1914 (1951); A.P.Thornton, The imperial idea and its ennemies (1959); H.Brunschwig, Mythes et réalités de l’impérialisme colonial français (1960);

R.Robinson en J.Callagher, Africa and the Victorians (1961); H.M.Wright (red.), The new imperialism (1961); R.Koebner en D.H.Schmidt, Imperialism, 1840-1940 (1964); R.F.Betts, The scramble for Africa (1966); L.H.Gann en P.Duignan, Bürden of empire (1967); T.Kemp, Theories of imperialism; W.J.Mommsen, Das Zeitalter des Imperialismus (1969); M.Barrat Brown, After imperialism; .K.Wehler, Imperialismus (1970); H. Magdoff, Das Zeitalter des Imperialismus (1970);Lichtheim, Imperialismus (1972); M.Wolfe, The econ. causes of imperialism (1972); H.Schröder, Sozialistische Imperialismusdeutung (1973); W. Baumgart, Der Imperialismus (1975).

< >