[Hebr., God met ons], in het OT de naam die volgens Jes.7,14 toegekend zal worden aan een zoon van de jonkvrouw. Deze profetie sloeg op de actuele toestand, waarin koning Achaz van Juda zich bedreigd voelde door de verbonden legers van Aram en het tienstammenxijk.
Jesaja profeteert dat de bedreiging geen werkelijkheid zal worden en geeft de geboorte van het kind als begeleidend teken. De latere Griekse vertalingen gaven jonkvrouw weer door maagd waardoor Matt.1,23 de profetie op Jezus kon toepassen. LiTT. W.Vischer, Die Immanuel-Botschaft im Rahmen des königlichen Zionsfestes (1955); R. Kilian, Die Verheissung Immanuels (1968).