Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

imitatie

betekenis & definitie

[→Lat. imitatio], v. (-s),

1. navolging, nabootsing; m.n. als muzikale techniek (e);
2. het nagevolgde, namaak;
3. predikatief en in samenst. als bn.: dat is niet echt, het is —.

(E) MUZIEK. In de muziek wordt de term imitatie gebruikt om het elkaar nabootsen van de stemmen in een contrapuntisch muziekstuk aan te duiden, met dien verstande, dat een thema of motief beurtelings in iedere stem optreedt, terwijl de andere stemmen inmiddels hun weg vervolgen. Men onderscheidt strenge en vrije imitatie. Strenge imitatie noemt men de verschillende canonvormen. Vrije imitatie vindt men vooral in de fuga, in orgelkoralen en motetcomposities.

PSYCHOLOGIE. In de persoonlijkheidsleer spreekt men van imitatie als men vermoedt dat een bepaald gedrag geleerd is door het nadoen van een gedrag dat men bij anderen (meestal de ouders) heeft waargenomen. Dit in tegenstelling tot gedrag dat geleerd wordt door identificatie, hetgeen betekent dat men zich inleeft in de persoon van een ander en op deze wijze komt tot handelingen die gelijken op het gedrag van die ander. Het staat wel vast dat vele gedragingen door imitatie worden geleerd, maar men neemt algemeen aan dat het geen geïsoleerde handelingen zijn, maar verzamelingen van bijeenhorende gedragingen en verwachtingen. SOCIOLOGIE. Imitatie,inde betekenisvan navolging, is een belangrijk sociologisch concept geworden door de werken van G.Tarde en, onder zijn invloed, van de Amerikaanse socioloog E.A.Ross. Imitatie was bij Tarde het belangrijke socialiserende proces (→socialisatie), waardoor het door scheppende individuen gevonden nieuwe (de uitvinding) door de groep werd overgenomen.

Ross behandelde uitvoerig allerlei soorten van imitatie: o.a. zede en traditie, waarbij het verleden of de voorouders worden nagevolgd, →conventie of navolging van hedendaagse opvattingen, en mode, het volgen van de snelle veranderingen in de stijl van kleding, huisraad enz. Beide sociologen brachten imitatie in verband met suggestie en hypnose: de grote, passieve massa volgt de begaafde, krachtige, scheppende persoonlijkheden. Men volgt niet alleen bepaalde personen na (ouders, onderwijzers, godsdienstige en politieke leiders), maar men oriënteert zich tevens op het omringende sociale referentiekader, en bepaalde referentiegroepen. Tot op zekere hoogte kan, zeker in een pluralistische maatschappij, ieder mens zijn eigen referentiekader (kennissen, vrienden, buurt, club, kerk, krant enz.) kiezen. Imitatie is als sociologisch begrip in onbruik geraakt. De tendentie van deze sociologische thematiek, nl. de persoonlijkheid en haar wording in de context van haar sociale omgeving, is geheel opgenomen in de sociologie van het socialisatiefenomeen.

LiTT. G.Wurzbacher e.a., Der Mensch als soziales und personales Wesen (1963); F.Neidhardt, Frühkindliche Sozialisation (1975).

< >