[→Lat. illudere, spelen met], v.(-s),
1. zinsbegoocheling, vorm van gezichtsbedrog (e);
2. droombeeld, denkbeeld waarvan men denkt dat het aan de werkelijkheid beantwoordt of dat men graag verwezenlijkt zou zien; maak u geen illusies, verwacht geen dingen die niet gebeuren kunnen; zonder illusies, ontgoocheld.
(e) Een illusie is een foutieve of incorrecte waarneming (→gezichtsbedrog). Wat wordt gezien (gehoord, gevoeld) komt niet overeen met de objectieve situatie. Een bekend voorbeeld is de Müller-Lyer-illusie (afb.1): de twee horizontale lijnen (a en b) zijn van gelijke lengte; de lijn met de naar buiten gerichte uiteinden (a) lijkt echter langer dan de andere lijn (b). De Müller-Lyer-illusie behoort tot de zogenaamde geometrisch-optische illusies, waarbij verschillende soorten geometrische patronen betrokken zijn. Enkele andere voorbeelden zijn: de Poggendorff-illusie (afb.2): de schuine lijnen (a en b) die de twee horizontale lijnen snijden, liggen schijnbaar niet in elkaars verlengde, in werkelijkheid echter wel. De horizontaal-verticaal-illusie (afb.3): de verticale lijn wordt als langer gezien dan de horizontale; zij zijn echter beide even lang.
Een tweede groep illusies heeft betrekking op de waarneming van beweging. Enkele voorbeelden hiervan zijn: de autokinetische beweging: een lichtvlek op de muur geprojecteerd in een verduisterde ruimte lijkt voor de toeschouwer te bewegen (→autokinetisch effect). De →geïnduceerde beweging: dit is het zien van een object als bewegend, terwijl in feite een groot object in de achtergrond beweegt; een bekend voorbeeld hiervan is het zien bewegen van de maan langs de wolken, in feite bewegen de wolken langs de maan. De →schijnbare beweging: dit is het verschijnsel dat een serie snel aangeboden stilstaande beelden lijkt te bewegen; het bekendste voorbeeld hiervan is de speelfilm.
Er is gedurende meer dan een eeuw gepoogd een verklaring te vinden voor het optreden van illusies. In de moderne waarnemingspsychologie wordt verondersteld dat zij voortkomen uit dezelfde processen die ten grondslag liggen aan de correcte waarneming, en gezien kunnen worden als een bijkomende consequentie van de verregaande specialisatie van onze zintuigen.
LITT. J.O.Robinson, The psychology of visual illusion (1972); H.Schober en I.Rentschler, Waarneming en werkelijkheid (1973).