Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

hypotheekbank

betekenis & definitie

v./m. (-en), in Nederland een secundaire bank die voorziet in de behoefte aan meestal langlopend krediet ter financiering van gebouwde en ongebouwde eigendommen onder (veelal eerste) hypothecair verband.

(e) De hypotheekbank verschaft zich de hiervoor benodigde middelen voornamelijk door de plaatsing van schuldbrieven, die niet obligaties, maar pandbrieven worden genoemd, en door het opnemen van onderhandse leningen op schuldbekentenis. Het bijzondere van hypotheekbanken is gelegen in de specialisatie tot één kredietvorm, alsmede in de speciale vorm van passieve financiering, te weten de pandbrieven, die niet worden geplaatst door een ➝emissie van een groot bedrag in één keer, maar door continue afgifte tot elk bedrag waarvoor geldgevers belangstelling hebben, tegen bepaalde, door de hypotheekbanken gepubliceerde rentetarieven en koersen. De functie van de hypotheekbanken in het economisch verkeer bestaat hierin, dat zij aan hen die geld te beleggen hebben, maar niet voelen voor rechtstreekse uitzetting op hypotheek (omdat deze gebonden is aan vaste aflossingstermijnen en moeilijk kan worden overgedragen), een vlot verhandelbaar papier aanbieden in de vorm van pandbrieven. Verder brengen zij een concentratie van beleggersgelden tot stand, waardoor zij voor grotere objecten geld tegen hypotheek beschikbaar kunnen stellen dat de gegadigden zonder tussenkomst der hypotheekbank minder gemakkelijk of wellicht niet in de vereiste omvang zouden kunnen verkrijgen. De winsten der hypotheekbanken bestaan voornamelijk uit de marge tussen de rente op de pandbrieven enerzijds en die der hypotheken anderzijds; verder ook uit boeten, d.w.z. extra rente bij vervroegde aflossing e.d., terwijl bij afsluiting provisie (ook als er geen bemiddelaar was) en diverse administratiekosten in rekening worden gebracht, ter dekking van verschillende kosten.

Bij de instellingen wier bedrijf bestaat uit het verstrekken van leningen onder hypothecair verband kan men onderscheiden: onderlinge verenigingen van landeigenaren, hypotheekinstellingen onder beheer van regering, provinciale of andere lokale autoriteiten en de normale hypotheekbanken in de vorm van NVS. De eerste landeigenaarsvereniging werd opgericht in Silezië door de Pruisische koning Frederik de Grote, kort na het einde van de Zevenjarige Oorlog (1756—63); de vereniging gaf Pfandbriefe uit, waarvoor alle landeigenaren aansprakelijk waren. Succes leidde spoedig tot navolging elders in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland. Vooral ten behoeve van de kleine boeren ontstonden in Duitsland overheidsinstellingen die hypothecaire leningen verstrekten. De eerste hypotheekbank werd opgericht in Stockholm in 1668, maar vond geen navolging. In 1835 werd te Brussel een caisse hypothécaire gevormd, maar de eerste moderne hypotheekbank (NV met pandbrieven) was de ➝Crédit Foncier de France SA, in 1852 in Frankrijk opgericht. Na 1860 werd een aantal banken van hetzelfde systeem opgericht in Duitsland, OostenrijkHongarije, Zwitserland, Italië en Nederland.

De eerste instelling in Nederland was de Nationale Hypotheekbank, opgericht te Amsterdam in 1861, spoedig door vele andere gevolgd. In de daaropvolgende jaren zijn 93 hypotheekbanken opgericht, alle vóór 1930 (afgezien van de Raiffeisenhypotheekbank). De grote moeilijkheden in de jaren dertig, doordat vele woningen leeg stonden en vele debiteuren niet meer aan hun verplichtingen konden voldoen, alsmede de grote concurrentie op de hypotheekmarkt van de zijde der boerenleenbanken en institutionele beleggers, leidden tot een sterke concentratie, die zich vooral tijdens en na de Tweede Wereldoorlog voltrok, zodat nog slechts enkele hypotheekbanken werkzaam zijn. Sedert de fusie in 1969 tussen de Westlandsche en de Utrechtsche Hypotheekbank tot de Westland-Utrecht Hypotheekbank NV, maken deze en de Friesch-Groningsche Hypotheekbank NV meer dan 90 % van het bedrijf van alle hypotheekbanken uit. Er heeft altijd een opmerkelijke homogeniteit in de werkkringen van de Ned. hypotheekbanken bestaan, hoewel hun bedrijf niet bij de wet is geregeld. Sedert 1936 oefent een door de Vereniging van Directeuren van Hypotheekbanken opgericht Controle-orgaan enig toezicht op zijn leden uit.

Ook tegenwoordig nemen de hypotheekbanken vrijwillig een aantal regels in acht, op de naleving waarvan gelet wordt door het Controle-orgaan voor het Hypotheekbankbedrijf, waaraan alle leden van de huidige Vereniging van Hypotheekbanken onderworpen zijn. Deze regels houden o.a. in dat de som van de aangetrokken gelden niet hoger mag zijn dan het bedrag van de uitstaande hypothecaire vorderingen en 75 % van de taxatiewaarde der onroerende goederen en voorts niet groter dan 25 maal (sedert het bedrag van het geplaatste aandelenkapitaal plus de vrije reserves. Bovendien komt als hypothecaire lening in beginsel slechts in aanmerking een eerste hypotheek tot ten hoogste 75 % van de geschatte onderpandswaarde (tenzij aanvullende zekerheid b.v. van overheidswege wordt verstrekt). Ned. hypotheekbanken mogen slechts hypotheek nemen op in Nederland gelegen onroerende goederen. De Ned. hypotheekbanken hebben zich in de jaren zeventig ook geworpen in de concurrentieslag op het gebied van de zgn. ➝retailbanking en de strijd om de spaargelden. Een eerste aanzet vormde hiervoor de verkorting van de looptijd van pandbrieven van 30 tot 8—10 jaar.

Verder kunnen worden genoemd het in 1973 gelanceerde gulden-groeiplan en de in 1974 geïntroduceerde kasbiljetten (aan toonder luidend; zij gaven in 1974 een 1 — 1¼ hogere rente dan vergelijkbare spaardepositos bij het kredietwezen); men zoekt naar uitbreiding van o.m. het aantal vestigingen voor de verkoop van hypotheken, pandbrieven en kasbiljetten. De grote concerns zijn zich het laatste decennium gaan bezighouden op eigen naam, maar meestal via dochterondernemingen, met de ontwikkeling en exploitatie van onroerend goed. Per ultimo 1974 bedroegen de totaal bij hypotheekbanken uitstaande hypothecaire vorderingen f6,9 mrd. (ter vergelijking: het uitstaande bedrag aan hypotheekbanken bij levensverzekeringsmaatschappijen beliep toen f7,6 mrd., pensioenfondsen f2,5 mrd. en bij andere institutionele beleggers (spaarbanken, Rijkspostspaarbank, enz.) f24,5 mrd.).

De Ned. hypotheekbanken werken doorgaans met een aandelenkapitaal, waarop vaak slechts 10—20 % is gestort en dat dan ook slechts hoofdzakelijk een garantiefunctie vervult. Sedert enige jaren zijn enkele concerns overgegaan tot het uitgeven van royeerbare certificaten van volgestorte aandelen. Verwant zijn de ➝scheepshypotheekbanken, die hypothecaire leningen verstrekken met vaartuigen als zekerheid. [drs.J.G.Morreau] Voor België: ➝hypotheekmaatschappij.

LITT. C.Glasz, Hypotheekbanken en woningmarkt in Ned. (1935); F.de Vries, Concentratie in het hypotheekbankbedrijf (in: Econ.-Stat. Ber., 1947);

J.van der Woud, De hypotheekbanken, haar wezen en hare waarde (1947); G.M.Verrijn-Stuart, Bankpolitiek (7e dr. 1956); Ned. Credietbank, Rapport betreffende de hypotheekbankconcerns (1962); E. Knacke, Die Hypothekenbanken (1964).

< >