het in de praktijk aanwezige vocht in een poreuze stof, onder een bepaalde grenswaarde. Als in het spraakgebruik een poreuze stof ‘droog’ genoemd wordt, wil dat nog niet zeggen dat zich in de poriën van die stof in het geheel geen vocht bevindt.
Plaatst men een poreus materiaal in een ruimte, dan vindt er een vochtuitwisseling plaats tussen het materiaal en de lucht in die ruimte. Zorgt men er nu voor dat de →relatieve vochtigheid van de lucht niet verandert, dan zal na verloop van tijd het vochtgehalte in het materiaal een bepaalde waarde bereiken en constant blijven. Dit evenwichtsvochtgehalte wordt bepaald door:1. de grootte van de relatieve vochtigheid van de omgeving;
2. de poriënstructuur van dit materiaal.
In de praktijk verandert de waarde van de relatieve luchtvochtigheid over betrekkelijk korte perioden. Het vochtgehalte van het materiaal verandert mee, zij het vertraagd: het uitwisselingsproces verloopt in het algemeen langzaam. Er zal daarom zelden of nooit sprake zijn van een evenwichtstoestand. Om b.v. een onderzoek aan poreuze materialen te kunnen doen, moet men een praktische maatstaf hebben wanneer die stof ‘droog’ is, d.i. niet meer dan een bepaalde hoeveelheid vocht bevat. Als grenswaarde is gekozen het evenwichtsvochtgehalte bij een relatieve vochtigheid van de omgeving van 98%. Het hygroscopisch vocht is dan het vocht in een poreus materiaal waarbij het vochtgehalte van dat materiaal – ondanks alle fluctuaties – onder de grenswaarde blijft.
Stijgt het vochtgehalte boven die grenswaarde, dan noemt men dit surplus aan water wel eens ‘vrij vocht’, daarmee suggererend dat het hygroscopisch vocht een zekere binding met het materiaal heeft. Principieel gezien bestaat er echter geen enkel onderscheid tussen hygroscopisch vocht en vrij vocht.