[Gr., overmoed], v./m., bij de oude Grieken de zelfoverschatting, vooral ten opzichte van de macht van de goden.
(e) De hybris uit zich o.a. in het begaan van misdrijven, machtsoverschrijding, geloof in de onaantastbaarheid van de eigen positie en het eigen geluk. Volgens Homeros en o.a. Herodotos, Aischylos en Sofokles, de filosofie en geschiedschrijving van de 4e eeuw, leidt zij onherroepelijk tot de niet aflatende wraak der goden (➝Nemesis). Hybris is een fundamenteel begrip in de Griekse ethiek.
LITT. J.Fraenkl, Hybris (diss. 1941).