Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

huurbescherming

betekenis & definitie

v., wettelijke regeling waardoor een huurder in het gehuurde kan blijven wonen na afloop van het huurcontract, wanneer hij niet de beschikking over een andere woning kan krijgen.

(e) In Nederland had gedurende de woningnood na de Tweede Wereldoorlog de huurder van woonof bedrijfsruimte recht op huurbescherming totdat bij rechterlijk vonnis over een door de verhuurder te beginnen ontruimingsprocedure was beslist. Dit recht, dat de huurder alleen in bepaalde gevallen niet toekwam, was eerst neergelegd in een Huurbeschermingsbesluit, later in de Huurwet. De nadien in het BW neergelegde bescherming van huurders van woonof bedrijfsruimte komt neer op het recht van de huurder om na opzegging van de huur verlenging van de huurovereenkomst te vragen. Bij toewijzing van dit verzoek bepaalt de rechter de termijn waarvoor de verlenging wordt gegeven; bij huur van woonruimte kan de verlenging ook voor onbepaalde tijd worden toegestaan. Bij de huur van bedrijfsruimte, die in het algemeen voor minimaal vijf jaar wordt aangegaan, dient de huurder zich na opzegging tot de rechter te wenden met het verzoek de opzegging nietig te verklaren. In beide gevallen dient de rechter de belangen van de huurder af te wegen tegen de belangen die de verhuurder stelt te hebben bij de door hem gewenste ontruiming. Deze belangen dient hij ter kennis te hebben gebracht van de huurder: de opzegging moet op straffe van nietigheid de gronden inhouden voor de gewenste ontruiming. →Huurwet.

In België hebben de economische crisisperioden aanleiding gegeven tot verscheidene gelegenheidswetten inzake huurbescherming en bescherming van de huurprijs; hun naar de tijd beperkte toepassing werd herhaaldelijk verlengd. Recente voorbeelden zijn: de wet van 29.1.1964 tot bescherming van de huurprijs der bescheiden woongelegenheden, van toepassing op de huurovereenkomsten die vóór 1.10.1962 werden gesloten en betrekking hebben op niet-gemeubileerde onroerende goederen of appartementen, die uitsluitend als woning dienen, vóór 10.5.1940 gebouwd zijn en waarvan het kadastraal inkomen niet hoger is dan een bepaald bedrag. De huurder kan, indien de huur vanaf 1.10. 1962 verhoogd werd, herziening van die verhoging aanvragen aan de vrederechter, die naar billijkheid beschikt en daarbij o.a. rekening houdt met de belangrijke verbeteringswerken; hij kan ofwel de verhoging geheel of ten dele opheffen voor de eventuele duur die hij bepaalt, ofwel aan die verhoging volledige uitwerking verlenen.

De wet van 12.6.1967 betreft uitzonderlijke voorzieningen inzake huishuur, door de uitwerking van aan huurders gegeven opzeggingen op te schorten tot 31.12.1967, terwijl de huur van rechtswege tot op die dag werd verlengd; deze datum werd resp. verlengd tot 31.12.1968 en 31.12.1969.

De wet van 10.4.1975 heeft bepaald dat, indien bedongen werd dat de huurprijs, al dan niet gekoppeld aan een index, periodiek zou schommelen, de bij iedere vervaldag verschuldigde huurprijs niet hoger mag zijn dan een bedrag bekomen door toepassing van een door de wet vastgelegde formule. Verder werden aanpassingen van de huurprijzen in zekere mate beperkt, en genoten de huurders verlenging van de huur tot 31.12.1976. Daarna zijn de bepalingen ieder jaar verlengd.

< >