(huisde, heeft gehuisd),
1. wonen, zijn verblijf hebben: ergens —; wij — nu in de voorkamer, gebruiken die als woonkamer; zij — bij elkaar, leven met elkaar;
2. zich bevinden, aanwezig zijn: waar zulke verdorvenheid in het gemoed huist.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: