o. (-en), tam dier dat voor het nut of de gezelligheid door de mens (in of bij zijn woning)
wordt gehouden en verzorgd.
(e) Tot de huisdieren behoren o.a. honden, katten, een aantal vogels (zoals kippen en eenden), rundvee, paarden, sommige vissoorten, schapen, geiten en varkens.
LITT. F.E.Zeuner, Gesch. des Haustieres (1967).