v./m. (mv.), Oestridae, familie van vrij grote, enigszins op hommels lijkende vliegen, behorend tot de orde tweevleugeligen.
(e) De monddelen van de horzels zijn gereduceerd en functioneren niet meer. De larven leven parasitisch in zoogdieren: gastricolae in maag en darm (paardehorzel), cuticolae in builen van de huid (runderhorzel), cavicolae in neusen voorhoofdsholte (schapehorzel). Zij leven van lymf, bloed en slijm. Zijn zij volwassen, dan verlaten zij hun gastheer en verpoppen zich op of in de grond. In de nazomer komen de horzels uit de poppen en infecteren paarden, runderen of schapen. In sommige streken bedoelt men met horzels ook wel de grote hoornaar (→wespen), ofschoon er geen betrekking tussen deze dieren en paarden bestaat, horzelvlinder, m. (-s), Aegeria apiformis, insektesoort, behorend tot de familie wespvlinders, die veel lijkt op zowel horzels als wespen (hoornaar). (e) De weerloze horzelvlinder is enigszins beschermd tegen zijn belagers, die geleerd hebben dat wespen of horzels een kwalijke prooi vormen. De rupsen van de horzelvlinder kunnen schadelijk zijn op populieren, doordat zij gangen in het hout boren.