[Hebr., dorre, verschroeide berg], in het OT een andere naam voor de berg Sinaï, waar Mozes en het volk Israël de wet van Jahwe ontvingen (Deut.1,6; 4,10 en 15). Men veronderstelt ook wel dat het twee verschillende toppen van hetzelfde bergcomplex betreft.
Bij de Horeb verscheen God aan Mozes in een brandende braamstruik (Ex.3), Mozes sloeg er op de rots (Ex.17,6), het volk maakte er het →gouden kalf (Ex.32), Elia vluchtte erheen toen hij moedeloos was (1 Kon.19).