[→Gr. hoplitai], m. (mv.), bij de oude Grieken het zwaar gewapende voetvolk.
(e) De hoplieten vormden van de 7e—4e eeuw v.
C. de kern van de Griekse legers. Hun voornaamste aanvalswapen was de 2 m lange stootlans, hun hulpwapen een kort zwaard. Ter bescherming droegen zij helm, pantser, scheenplaten en een lang schild. Zij streden in een aaneengesloten linie (→falanx). Doordat zij hun eigen uitrusting moesten bekostigen, is hun aantal beperkt geweest. Athene, met zijn relatief groot aantal burgers, heeft nooit meer dan ca. 13000 hoplieten in het veld kunnen brengen. Soms heeft men later ook →metoiken en huursoldaten als hoplieten bewapend.