m. (-s), aan een trekker gemonteerd transportwerktuig voor hooi.
(e) De hooidrager bestaat uit een veeltandige vork, vaak met kleminrichting, waarop als bij een hooiof grasschuif hooi kan worden geschoven. De vork kan vervolgens worden geheven met de hefinrichting voor het transport naar schuur of berg. De van boven werkende klem zorgt voor het bijeenhouden van de verzamelde massa. De hooidrager kan ook gebruikt worden voor het opnemen en transporteren van schelven graan; dan wordt hij meestal aangeduid met schelvenof schovendrager.