m. (-men), boomvorm die vroeger algemeen gebruikt werd voor de verschillende fruitsoorten.
(e) De hoogstam vindt men in de Betuwe, Utrecht en Limburg nog in vele boomgaarden. Voordelen van deze boomvorm waren o.a. minder kans op schade door nachtvorst en mogelijkheid van onderteelt. De nadelen waren de late vruchtbaarheid en de moeilijke verzorging. Deze →boomvorm is praktisch geheel door kleinere boomvormen vervangen. Om landschappelijke redenen stelt men prijs op het behoud van de hoogstammige boomgaarden, vooral in gevoelige landschapsgebieden (o.a. Zuid-Limburg).